Tussen de kustgebieden in en rond de Waddenzee is al eeuwenlang veel contact. Dit begon al met de Oostzeevaart. Mede door de walvisvaart ontwikkelde de Waddenregio een eigen, karakteristieke eetcultuur. Hierdoor kwamen veel gerechten voor in de hele regio van Noord-Holland tot Zuid-Jutland. Vaak hadden deze gerechten een andere (regionale)naam, maar wel dezelfde receptuur.
De afgelegen eilanden hadden beperkt productaanbod en aanvoer. Daarom was de houdbaarheid van producten een belangrijk gegeven. Granen en bonen waren erg populair: prima houdbaar en erg voedzaam. Daarnaast was ook inmaken van groenten een praktische oplossing voor het verlengen van de houdbaarheid. Zo kreeg men ook tijdens een periode van schaarste, zoals de winter, voldoende voedingsstoffen binnen.
Toetjes, koeken, cakes en andere zoetigheden waren niet weg te denken uit de Wadse keuken. De eilandenaren waren gek op zoet en hebben daarmee een rijk repertoire aan recepten ontwikkeld. Kenners van de Oud-Hollandse keuken kennen sommigen van deze lekkernijen. Bijvoorbeeld ‘De Broeder’ heeft door het hele Waddengebied eigen variaties die – al dan niet in een zak – worden bereid. Denk aan namen als Puffert, Groẞer Hans, Sakmeel en Sakkuk.
Een merkwaardige trek van de Wadse keuken is dat er veel van wat we vandaag de dag zien als typisch Wads eigenlijk níet gegeten werd – hoe gezond dit ook was. In Noord-Groningen (nu het garnalenmekka) gebruikte men garnalen als veevoer of kunstmest. Op schapeneiland Texel ‘zette je geen bek’ op lamsvlees. Zeekraal versmaadde men. En zeewier? Dat was wél in trek – als versteviger van een dijk, of als matrasvulling.